Aanraders

Soms lees je een zin, en dan voel je dat er iets gaat trillen. Je weet niet eens precies of het binnen of buiten jezelf gebeurt... maar dat er iets in beweging komt, dat is zeker. Heerlijk is dat, vind je ook niet?
Ik had het bijvoorbeeld bij deze stukjes (al moet je eigenlijk het hele boek lezen om het goed te kunnen voelen):


Ik wil gaan zitten en wat van de woorden die Wendell heeft gebruikt opschrijven, maar het zijn er zo veel dat ik niet weet waar ik moet beginnen. Er zijn manieren om gevoelens een poosje te laten verdwijnen... elkaar zo nodig hebben dat je je haat ervoor opzij kunt schuiven... ze is niet eenkennig... machtsevenwicht... band... excuusallochtoon... niemand zegt nee tegen mij... neuken. Dat laatste woord heeft Wendell helemaal niet gebruikt, maar het klinkt wel het hardst in mijn hoofd - een galmend, loeiend, kwaad woord dat me bestookt. Het lijkt het woord waar alle andere om draaien.
(Uit: Marcelo en de echte wereld, door Francisco X. Stork)



'Aan mensenkinderen moet je je niet laten zien. Alleen voor schelpenkinderen zoals ikzelf kan ik tevoorschijn komen. Want schelpenkinderen kun je vertrouwen.'
'Dat is niet waar, wij doen je niks,' zei een jongen boos. Hij stampte met zijn voet op de vloer.
Het hoofdje van het schelpenmeisje stak uit de schelp. Ze gluurde vanuit de poppenkast naar de kinderen. Toen kwam haar armpje ook uit de schelp. Haar handje wees.
'Daar!' zei ze. 'Daar zit een ander kind!'
Iedereen keek om.
Raven ook.
(Uit: Raven, de jongen van het eiland, door Selma Noort)



'En de feestjes?', zei Nanneke. 'De feestjes die jij en mama vroeger hadden? Daar hield je toch van? Dat heb je toch verteld?' 
Papa keek op. Hij hijgde. Hij wilde geen antwoord geven, dat zag ik, maar hij deed het toch. 'Dat weten jullie wel,' zei hij, 'die feestjes zijn weggewaaid.' 
Toen werd het stil. Nou ja, plons, hijg, plons, hijg. 
We vroegen maar niet wat er met mama was gebeurd. Dat wisten we allang: voor altijd weggewaaid.
(Uit: Het woei, door Edward van de Vendel en Sebastiaan Van Doninck)



'Ik voel me fantastisch,' roept Kikker opgewonden. 'Ik ben verliefd!' 
'Dat is goed nieuws. En op wie ben je verliefd?' vraagt Varkentje. 
Ja, op wie? Daar heeft Kikker nog niet over nagedacht. 
(Uit: Kikker is verliefd, door Max Velthuijs)





Ik riep hem, aaide hem: ‘Doe je ogen open, doe je ogen open!’ Maar hij deed niets meer. En toen werd ik bang. Zo ontzettend bang. Als een waanzinnige rende ik de donkere nacht in, mijn zwarte sluier wapperend achter me aan.
(Uit: La rivière à l'envers - Hannah, door Jean-Claude Mourlevat, vert. LA) 



Ik zei, terwijl ik mij aan mijn stoeltje vasthield, dat alles mooi in beweging bleef. 'Zie het eens groeien en botten en bloeien, in de wind, in de wind, in de wind,' waarmee ik bedoelde dat alles los zand was. Ik wist niet waar ik was, zei ik. Op mijn stoeltje tussen dag en nacht, land en water, en alles wat groeide en botte en bloeide, dat was mooi, maar wáár?
'Waar?' zei ik tegen God.
(Uit: De Schepping, door Bart Moeyaert en Wolf Erlbruch)



De mier en de eekhoorn zwegen en rustten uit van zichzelf. Af en toe zuchtten zij, fronsten zij hun wenkbrauwen en aten een paar zoete beukennoten en een klein hapje honing. Pas heel laat, toen de maan al bijna onder ging, waren zij uitgerust en vielen zij in slaap.
(Uit: Maar niet uit het hart, door Toon Tellegen)